Veelgebruikte vastgoedbegrippen
Een overzicht van veelgebruikte vastgoedbegrippen
1. Aankoopmakelaar: Een makelaar die optreedt namens de koper bij de aankoop van vastgoed.
2. Aansprakelijkheidsverzekering: Een verzekering die de eigenaar beschermt tegen aansprakelijkheid voor schade aan derden.
3. Afschrijving: De waardevermindering van vastgoed als gevolg van slijtage, veroudering of technische veranderingen.
4. Afzonderlijke metering: Het individueel meten van nutsvoorzieningen in meergezinswoningen.
5. Appartement: Een individuele woning in een gebouw met meerdere woningen.
6. Architect: Een professional die verantwoordelijk is voor het ontwerpen en plannen van gebouwen.
7. Beleggingsvastgoed: Vastgoed dat wordt gekocht met het doel inkomsten te genereren door middel van verhuur of waardevermeerdering.
8. Bestemmingsplan: Een plan dat aangeeft welk gebruik is toegestaan op een specifiek stuk grond.
9. Bouwvergunning: Een vergunning die vereist is voor het uitvoeren van bouwwerkzaamheden.
10. Bouwvoorschriften: Regels en voorschriften die bepalen hoe een gebouw moet worden ontworpen en gebouwd.
11. Btw (belasting over de toegevoegde waarde): Een belasting die wordt geheven over de waarde van goederen en diensten.
12. Commercieel vastgoed: Vastgoed dat wordt gebruikt voor commerciële doeleinden, zoals kantoren, winkels of industriële ruimtes.
13. Condo: Een afkorting van condominium; een individuele woning in een gebouw met meerdere eigendommen.
14. Courant vastgoed: Vastgoed dat snel verhandelbaar is.
15. Deed: Een juridisch document dat eigendomsrechten overdraagt van de ene partij naar de andere.
16. Duurzaamheid: Het streven naar milieuvriendelijk en energiezuinig vastgoed.
17. Eengezinswoning: Een vrijstaande woning die bedoeld is voor één gezin.
18. Erfpacht: Het recht om grond te gebruiken die eigendom is van iemand anders, tegen betaling van een jaarlijkse vergoeding.
19. Ethische code: Een set regels en principes die de professionele gedragsnormen van vastgoedprofessionals bepaalt.
20. Exploitatiekosten: De kosten die verband houden met het gebruik en onderhoud van vastgoed.
21. Fundering: De ondersteunende structuur waarop een gebouw rust.
22. Grondrente: Een periodieke vergoeding die betaald wordt voor het gebruik van grond.
23. Herontwikkeling: Het proces van het transformeren van bestaand vastgoed om aan nieuwe behoeften te voldoen.
24. Hoofdaannemer: De aannemer die verantwoordelijk is voor het gehele bouwproject.
25. Huurder: Een persoon of bedrijf dat een pand huurt van een verhuurder.
26. Hypotheek: Een lening die wordt gebruikt om de aankoop van vastgoed te financieren.
27. Indexering: Het periodiek aanpassen van huurprijzen aan de hand van een index, zoals de consumentenprijsindex.
28. Investeringsrendement: Het rendement dat wordt behaald op een vastgoedinvestering.
29. Kadaster: Een register waarin eigendomsrechten van onroerend goed worden geregistreerd.
30. Koopakte: Een juridisch document dat de overeenkomst tussen koper en verkoper bij een vastgoedtransactie bevestigt.
31. Kwaliteitskeurmerk: Een certificering die aangeeft dat een gebouw voldoet aan bepaalde kwaliteitsstandaarden.
32. Leegstand: De situatie waarin vastgoed niet verhuurd of gebruikt wordt.
33. Makelaar: Een professional die bemiddelt bij de aan- en verkoop of verhuur van vastgoed.
34. Meerjarenonderhoudsplan: Een plan dat de onderhoudsbehoeften van een gebouw op lange termijn in kaart brengt.
35. Monument: Een gebouw dat vanwege zijn historische, culturele of architectonische waarde wordt beschermd.
36. Notaris: Een juridische professional die verantwoordelijk is voor het opstellen en registreren van juridische documenten, zoals eigendomsakten.
37. Onroerend goed: Vastgoed dat niet verplaatsbaar is, zoals grond en gebouwen.
38. Oplevering: Het moment waarop een bouwproject gereed is voor gebruik en wordt overgedragen aan de eigenaar.
39. Overdrachtsbelasting: Een belasting die wordt geheven bij de overdracht van vastgoed.
40. Pand: Een gebouw dat gebruikt kan worden voor commerciële, residentiële of andere doeleinden.
41. Projectontwikkelaar: Een partij die verantwoordelijk is voor het ontwikkelen en realiseren van vastgoedprojecten.
42. Renovatie: Het proces van het verbeteren of herstellen van een bestaand gebouw.
43. Rendement op investering: De verhouding tussen de opbrengst en de kosten van een vastgoedinvestering.
44. Reserveringsfonds: Een fonds waarin geld wordt gereserveerd voor toekomstig onderhoud of vervangingen van een gebouw.
45. Servicekosten: De kosten die een huurder betaalt voor extra diensten en voorzieningen die door de verhuurder worden geleverd.
46. Sluipverbruik: Het onnodig verbruik van energie in een gebouw wanneer apparaten niet actief worden gebruikt.
47. Splitsingsakte: Een juridisch document dat de splitsing van een gebouw in verschillende eigendommen regelt.
48. Taxatie: De schatting van de waarde van vastgoed door een taxateur.
49. Transactiekosten: De kosten die gepaard gaan met het kopen of verkopen van vastgoed, zoals makelaarskosten en notariskosten.
50. Uitponden: Het verkopen van individuele woningen binnen een complex waarin deze oorspronkelijk verhuurd werden.
51. Vastgoedbeheer: Het beheer en onderhoud van vastgoed, inclusief het regelen van verhuur, onderhoud en financiële administratie.
52. Vastgoedontwikkeling: Het proces van het creëren van nieuw vastgoed, inclusief planning, ontwerp en constructie.
53. Vastgoedportefeuille: Een verzameling van meerdere vastgoedbeleggingen die eigendom zijn van een individu, bedrijf of fonds.
54. Vastgoedwaardering: Het bepalen van de waarde van vastgoed, vaak uitgedrukt in marktwaarde of executiewaarde.
55. Vereniging van Eigenaren (VvE): Een vereniging van eigenaren die verantwoordelijk is voor het beheer en onderhoud van gemeenschappelijke ruimtes en voorzieningen binnen een gebouw.
56. Verhuurder: Een persoon of bedrijf dat vastgoed verhuurt aan een huurder.
57. Verkoopmakelaar: Een makelaar die optreedt namens de verkoper bij de verkoop van vastgoed.
58. Verwervingskosten: Kosten die gemaakt worden bij de aankoop van vastgoed, zoals overdrachtsbelasting en notariskosten.
59. Vrije sector: Een deel van de huurmarkt waar geen maximum huurprijs geldt en waar huurders geen recht hebben op huurbescherming.
60. Waardevermeerdering: De stijging van de waarde van vastgoed over een bepaalde periode.
61. WOZ-waarde: De waarde van onroerende zaken zoals vastgesteld door de gemeente voor de Wet waardering onroerende zaken.
62. Zakelijk recht: Een juridisch recht dat een persoon of bedrijf het recht geeft om bepaald gebruik te maken van een ander zijn vastgoed, zoals erfpacht of opstalrecht.
63. Zichtlocatie: Een locatie die goed zichtbaar is en daardoor aantrekkelijk kan zijn voor commerciële doeleinden.
Meer informatie?
Neem voor vastgoedfinanciering contact met ons op.